+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Marcus
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 58 %
Mar. 5
5:21 En 1) nadat Jezus per schip overgestoken was,
verzamelde zich aan de overzijde
weer een talrijke menigte bij hem
22 en hij was aan de zee.
Dan komt er één van de oversten van de synagoge,
genaamd Jaïrus,
23 en als hij hem ziet, valt hij aan zijn voeten,
en verzoekt hem dringend, zeggend:
Mijn dochtertje is in haar uiterste,
kom toch om haar de handen op te leggen,
opdat zij gered wordt en leven zal!
24 En hij ging met hem op weg.
En er volgde hem een talrijke menigte,
zodat ze hem verdrongen.

25 Een vrouw dan, die twaalf jaar aan bloedvloeiingen leed,
26 en onder tal van artsen heel wat te verduren had gehad
en alles wat zij bezat daaraan uitgegeven had,
- zonder baat te vinden, het was eerder erger geworden -,
27 zij hoorde over Jezus,
zij kwam in de menigte,
28 en raakte van achteren zijn kleed aan.
Want zei ze: indien ik ook maar zijn kleding aanraak,
zal ik gered worden.
29 En meteen droogde de bron van haar bloed op
en wist zij aan haar lichaam,
dat zij genezen was van de gesel.
30 Meteen onderkende Jezus ook bij zich zelf,
dat er kracht van hem was uitgegaan
31 en zich omkerende in de menigte, zei hij:
wie heeft mijn kleding aangeraakt?
En de leerlingen zeiden tot hem:
Zie, de menigte verdringt u
32
en u zegt: wie heeft mij aangeraakt?
En hij keek rond om te zien wie dit gedaan had.
33 De vrouw echter in vrees en beven,
omdat zij wist wat er met haar gebeurd was,
kwam en viel voor hem neer
en zei hem heel de waarheid.
34 Hij zei tot haar:
dochter, je geloof heeft je gered!
Ga heen in vrede
en wees genezen van je gesel.

35 En terwijl hij nog aan het spreken is,
komen ze van de synagoge-overste zeggen:
Uw dochter is gestorven.
Waarom de meester nog lastig vallen?
36 Aan dit woord, dat zij spraken, hoorde Jezus evenwel voorbij,
en tot de synagoge-overste zegt hij:
Vrees niet, geloof alleen!
37 En hij liet niet toe dat iemand met hem mee zou gaan,
behalve Petrus en Jacobus en Johannes, de broer van Jacobus.
38 Als zij in het huis van de synagoge-overste komen,
aanschouwt hij het tumult
van hen die wenen en luid schreeuwen,
39 en binnengekomen, zegt hij:
'Hoezo dit tumult, waarom wenen jullie?
Het kind is niet gestorven maar slaapt!
En zij lachten hem uit.
40 Hij echter stuurde allen weg,
neemt de vader en de moeder van het kind mee,
en die bij hem zijn,
en reist naar binnen, waar het kind was.
41 En nadat hij de hand van het kind gevat had,
zegt hij tot haar:
Talitha koem!
dat betekent: 'Meisje, ik zeg je, ontwaak!'
42 En meteen stond de jonge meid op en wandelde,
want ze was twaalf jaar.
Meteen evenzo ontzetten zij zich met grote ontzetting.
43 En hij gebood hen dringend,
dat niemand hiervan mocht weten,
en hij zei, dat men haar te eten zou geven.

1vertaling van Leen de Ronde